Luke 1

30) Maria Magdalena,

Zie Mark. 5:20.

Mr 5.20 1) velen ter hand genomen hebben,

Vele oude leraars menen dat door dezen verstaan worden enige personen, die uit hun eigen beweging onderstaan hadden enige stukken der Evangelische geschiedenissen te beschrijven, die van de Christelijke kerk niet aangenomen zijn geweest, of die zij niet volbracht hadden. Doch anderen menen dat hierdoor Mattheus en Markus zouden kunnen verstaan worden, overmits Lukas zichzelven onder die schijnt te stellen, en vele histori‰n en stukken beschrijft, die van dezen •f niet, •f met weinige woorden aangeroerd worden.

2) onder ons volkomen zekerheid hebben;

Namelijk Christenen.

3) die van den beginne zelven aanschouwers

Namelijk de apostelen en discipelen van Christus. Zie 1 Joh. 1:1.

1Jo 1.1

4) des Woords geweest zijn;

Dat is, der zaak, die hier beschreven wordt. Hebre‰n. Hoewel sommigen menen dat hierdoor Christus zelf verstaan wordt, gelijk hij alzo genaamd wordt Joh. 1:1.

Joh 1.1
5) van voren aan naarstiglijk

Grieks van boven af. Want hij begint van de ontvangenis van Johannes den Doper.

6) onderzocht,

Grieks achtervolgd, nagespeurd, nagetracht; dat is, grondige kennis van alles gekregen hebbende, hetwelk alles van hem gedaan is door een bijzondere drijving des Heiligen Geestes, 2 Petr. 1:21; Hand. 15:25,28.

2Pe 1.21 Ac 15.25,28

7) voortreffelijke

Grieks machtigste.

8) Theofilus;

Wie deze Theofilus is geweest is onzeker; doch uit dezen titel, die hem hier gegeven wordt, blijkt dat hij een aanzienlijk en voortreffelijk man is geweest, alzo deze titel den Romeinsen stadhouders Felix en Festus ook gegeven wordt, Hand. 24:3, en Hand. 26:25. Aan dezen heeft Lukas ook zijn tweede boek van de Handelingen der Apostelen toege‰igend, Hand. 1:1.

Ac 24.3 26.25 1.1
9) onderwezen zijt.

Het Griekse woord betekent veeltijds met levende stem te onderwijzen, doch wordt ook somtijds in het algemeen genomen voor allerlei onderwijzing, Hand. 18:25; Rom. 2:18; 1 Cor. 14:19; Gal. 6:6.

Ac 18.25 Ro 2.18 1Co 14.19 Ga 6.6
10) In de dagen van

Dat is, ten tijde.

11) Herodes,

Namelijk de Grote. Zie van hem Matth. 2:1.

Mt 2.1

12) dagorde van Abia;

Grieks Efemeria; hetwelk hier betekent een zekere orde of klasse van priesters, die onder een hoofd stonden en enige dagen des jaars op hunne beurt den godsdienst in den tempel moesten waarnemen, van welke de orde van Abia de achtste was volgens de eerste instelling. Zie 1 Kron. 24:10.

1Ch 24.10
13) voor God,

Dat is, niet alleen voor de mensen, gelijk de huichelaars somtijds doen, maar in alle oprechtheid voor God.

14) onberispelijk.

Namelijk van de mensen; zonder ergernis te geven; want dat Zacharias niet zonder zonde geweest is, blijkt uit Luk. 1:20.

Lu 1.20
15) het priesterambt bediende voor God,

Namelijk als zijn bijzonderen dienst nevens anderen, alzo hij een gemeen priester was, en geen hogepriester, gelijk sommigen mene, want die moest met niemand loten.

16) buiten, biddende,

Namelijk in de voorhoven des tempels, 1 Kon. 7:12; 2 Kron. 4:9.

1Ki 7.12 2Ch 4.9
17) altaar des reukoffers.

Dit altaar stond in het heilige, waar achter was het heilige der heiligen met het voorhangsel afgescheiden. Hier moest tweemalen des daags, des morgens en des avonds, het reukwerk geofferd worden, Exod. 30:7,8.

Ex 30.7,8
18) Johannes.

Dit is te zeggen in het Hebreeuws: de genade Gods, of begenadigd van God, of, God heeft genadiglijk gegeven.

19) groot zijn voor den Heere;

Dat is, voortreffelijk: ten aanzien van zijne gaven en ambt, waarmede Hij alle andere voorgaande profeten is teboven gegaan, Matth. 11:9,11.

Mt 11.9,11

20) wijn, noch sterken drank zal hij drinken,

Gelijk de Nazire‰rs zich daarvan moesten onthouden. Zie Num. 6:3; Richt. 13:4,7.

Nu 6.3 Jud 13.4,7
21) in den geest en de kracht van Elias,

Zie hiervan Matth. 11:14.

Mt 11.14

22) om te bekeren de harten der vaderen

Namelijk door zijn dienst.

23) toegerust volk.

Dat is, bekwaam en vaardig om den Heere te ontvangen.

24) sta,

Dat is, God voor zijn troon geduriglijk dien, gelijk de dienaars staan voor hunnen koning, om zijne bevelen te ontvangen. Zie Openb. 8:2.

Re 8.2

25) verkondigen.

Grieks Evangeliseren; dat is, blijde boodschap te brengen.

26) was wachtende op Zacharias,

Namelijk dat hij zou uitkomen om hun den gewonen zegen te geven. Zie Num. 6:23.

Nu 6.23
27) vervuld waren,

Dat is, ten einde gekomen waren; welke tijd was omtrent een halve maand in het jaar, 1 Kron. 24:7,18, telkens van den enen sabbat tot den anderen, 1 Kron. 9:25, en 2 Kron. 25:8, gedurende welken tijd zij in den tempel bleven, in enige woningen in de voorhoven des tempels tot dat einde gesticht. Zie Jer. 35:4.

1Ch 24.7,18 9.25 2Ch 25.8 Jer 35.4
28) bevrucht;

Grieks heeft ontvangen.

29) vijf maanden,

Namelijk totdat het volkomen kon blijken dat zij bevrucht was.

30) om mijn versmaadheid onder de mensen weg te nemen.

Dat is onvruchtbaarheid, die bij de Joden smadelijk was.

31) zesde maand

Namelijk nadat Elisabeth zwanger is geworden en Johannes de Doper ontvangen had, gelijk blijkt uit Luk. 1:36.

Lu 1.36
32) huize Davids;

Dat is, geslacht. Zie Luk. 2:4.

Lu 2.4
33) begenadigde;

Dat is, die bij den Heere genade gevonden hebt, gelijk daarna de engel verklaart, Luk. 1:30.

Lu 1.30

34) gezegend onder de vrouwen.

Namelijk omdat gij de eer en den zegen van God uit genade zult hebben, dat gij de moeder zult zijn, die den Messias ter wereld zal brengen. Zie Luk. 1:42,43.

Lu 1.42,43
35) bevrucht worden,

Of, in het lichaam ontvangen.

36) JEZUS.

Dat is, Zaligmaker, gelijk de engel verklaart, Matth. 1:21.

Mt 1.21
37) genaamd worden;

Dat is, inderdaad zijn en van alle gelovigen daarvoor gekend worden, gelijk hierna ook Luk. 1:35.

Lu 1.35

38) den troon van Zijn

Dat is de koninklijke macht, door welke hier verstaan wordt het geestelijke rijk van Christus, waarvan Davids rijk een voorbeeld was.

39) vader David geven.

Namelijk naar het vlees. Zie Matth. 1:1.

Mt 1.1
40) het huis Jakobs

Dat is, de gemeente Gods, welke het geestelijke huis Jakobs en het Isra‰l Gods is, Gal. 6:16.

Ga 6.16

41) Koning zijn in der eeuwigheid,

Namelijk een geestelijke koning. Zie Joh. 18:36.

Joh 18.36
42) Hoe zal dat wezen, dewijl ik geen man bekenne?

Dit vraagt zij overmits de engel haar, maagd zijnde, zulks aanzeide, zonder gewag te maken van haar toekomenden man; en zij verstond uit de woorden des engels dat zulks dadelijk zou geschieden, alzo dat deze vraag van Maria niet voortkwam uit enig ongeloof, gelijk de vraag van Zacharias, Luk. 1:18, maar alleen uit ene begeerte om in dezen nader onderricht te worden.

Lu 1.18
43) over u komen,

Namelijk om alzo te werken door Zijne kracht in u, dat gij zonder toedoen des mans ontvangen zult.

44) geboren zal worden,

Dat is, die heilige persoon.

45) Gods Zoon genaamd worden.

Hiermede wordt niet gezegd dat Christus de Zoon Gods zou zijn, omdat Hij van den Heilige Geest ontvangen is; want alzo zou Hij een Zoon des Heiligen Geestes zijn; maar omdat de ontvangenis uit den Heiligen Geest een zeker bewijs is dat de eeuwige Zoon Gods de ware menselijke natuur uit het vlees en bloed van Maria door de werking des Heiligen Geestes in enigheid zijns persoons heeft aangenomen. Hebr. 2:14; Fil. 2:7, gelijk Jesaja beide heeft geprofeteerd, Jes. 7:14.

Heb 2.14 Php 2.7 Isa 7.14
46) uw nicht, is ook zelve bevrucht,

Hieruit blijkt dat Elisabeth van harer moeder wege uit den stam van Juda geweest is, hoewel haar vader uit het geslacht van A„ron of Levi was, Luk. 1:5, want de priesters trouwden wel uit andere stammen huisvrouwen, omdat ze geen erfenis hadden.

Lu 1.5
47) geen ding

Grieks geen woord.

48) opgestaan zijnde in diezelfde dagen,

Namelijk nadat zij zwanger geworden was, gelijk uit het volgende blijkt.

49) een stad van Juda;

Dat is, liggende onder den stam van Juda. Deze stad schijnt de stad geweest te zijn genaamd Kiriath-Arbe, die, in den stam van Juda gelegen, den Levieten en priesters was ten deel gevallen, en in het gebergte lag, zuidwaarts van Jeruzalem. Zie Joz. 21:9,10,11.

Jos 21.9,10,11
50) zo sprong het kindeken op in haar buik;

Dit is geschied door een bovennatuurlijke en buitengewone beweging des Heiligen Geestes.

51) van den Heere gezegd zijn,

Dat is, van des Heeren wege door den engel. Zie Luk. 1:31,32,33.

Lu 1.31,32,33
52) maakt groot den Heere;

Dat is, roemt en prijst Hem op het hoogste.

53) de nederheid Zijner dienstmaagd

Dat is, den nederen en geringen staat. Want het strijdt tegen de deugd van nederigheid daarvan te roemen.

54) van geslacht tot geslacht

Grieks tot geslachten der geslachten.

55) krachtig werk gedaan

Grieks kracht.

56) door Zijn arm;

Dat is, door zijne mogendheid.

57) verstrooid de hoogmoedigen

Namelijk gelijk het kaf van den wind verstrooid wordt; Ps. 1:4.

Ps 1.4
58) opgenomen,

Het Griekse woord betekent de helpende hand bieden, wanneer iemand gevallen of verlaten is.

59) grotelijks aan haar bewezen had,

Grieks grootgemaakt had.

60) noemden het Zacharias,

Namelijk naar het gebruik der Joden, die den kinderen hunne namen gaven wanneer zij besneden werden, Gen. 21:3; Jes. 8:1; Luk. 2:21, gelijk daarom ook zulks bij ons in den doop geschiedt.

Ge 21.3 Isa 8.1 Lu 2.21
61) maagschap,

Of, geslacht.

62) schrijftafeltje geeist had,

Dit waren tafeltjes of bordjes met was bestreken, waar men met priemen of griffels op schreef.

63) lovende.

Grieks zegenende.

64) dingen.

Grieks woorden.

65) namen het ter harte,

Grieks legden het in hun hart; dat is, behielden en overlegden deze dingen zorgvuldiglijk.

66) de hand des Heeren was met hem.

Dat is, een zonderlinge kracht en genade des Heeren.

67) Geloofd

Grieks gezegend.

68) bezocht,

Namelijk in genade.

69) een hoorn der zaligheid ons opgericht,

Dat is, een sterken Verlosser, dat is, Christus gelijk Ps. 132:17. Ene gelijkenis genomen van dieren, die hoornen hebben, waarmede zij groot geweld doen.

Ps 132.17
70) van het begin der wereld [geweest zijn];

Grieks van de eeuw; dat is, van dat de eeuw of wereld geweest is.

71) gedachtig ware

Dat is, met de daad betoonde dat hij gedachtig ware.

72) aan den eed,

Grieks den eed; hetwelk sommigen uitleggen: volgens den eed, of om den eed.

73) des Heeren heengaan,

Namelijk van den Messias Jezus Christus. Zie Matth. 3:3.

Mt 3.3
74) in vergeving hunner zonden.

Of, tot, met.

75) innerlijke bewegingen der barmhartigheid onzes Gods,

Grieks ingewanden der barmhartigheid. Ene gelijkenis, genomen van de mensen, welker ingewanden beroerd worden als het hart sterk met barmhartigheid ontstoken wordt, Gen. 43:30; 1 Kon. 3:26.

Ge 43.30 1Ki 3.26

76) de Opgang uit de hoogte;

Daarmede wordt de Messias betekend, omdat Hij genaamd wordt een ster uit Jakob opgaande, Num. 24:17, en de zon der gerechtigheid, Mal. 4:2. Anders betekent het Griekse woord ook een opgaanden scheut of spruit, gelijk de Messias alzo genaamd wordt, Jer. 23:5; Zach. 3:8, en Zach. 6:12, maar Luk. 1:79 betoont dat het hier in de eerste betekenis bekwamelijker genomen wordt.

Nu 24.17 Mal 4.2 Jer 23.5 Zec 3.8 6.12 Lu 1.79
77) verschijnen dengenen,

Of, verlichten.

78) in den geest,

Of, door den Geest; dat is, door de werking des Heiligen Geestes.

79) zijner vertoning aan Israel.

Dat is dat hij tevoorschijn is gekomen, om onder de Isra‰lieten zijn ambt te bedienen en uit te voeren. Zie de aantekeningen Matth. 3:1.

Mt 3.1
Copyright information for DutKant